Contents
- 1 Mudita, ofwel: Medevreugde is een serieuze zaak
- 1.1 We weten ons geen raad met de medevreugde
- 1.2 Geen Sila zonder Brahmavihara; geen Moraliteit zonder de Vier Hartspraktijken
- 1.3 Mudita als tegenwicht voor afgunst, jaloezie en onzekerheid
- 1.4 De ‘verwaandheid’ achter Mana
- 1.5 Ook de medevreudge staat niet op zichzelf
- 1.6 Mudita: je mag leren loslaten
Mudita, ofwel: Medevreugde is een serieuze zaak
Mudita in Recovery Dharma. We proberen in Recovery Dharma het Achtvoudige Pad te bewandelen als weg voor Herstel van onze verslaving. Onderdeel daarvan is het ontwikkelen van een Zuivere Intentie in ons Hart. Die Zuivere Intentie staat niet op zichzelf. Het ontwikkelen ervan is een voorwaarde om vervolgens het Zuivere Handelen in ons leven te kunnen vormgeven. Want in ons herstel werken we niet alleen aan onze Zuivere Concentratie en Bewuste Aandacht. We werken vooral ook aan het herstellen van ons Ethisch Zuivere Handelen ín het leven zelf.
Wanneer we ons leven niet langer willen laten vertroebelen door onze verslaving en ons destructieve gedrag, is het belangrijk dat we niet alleen op een kussentje geïsoleerd van de wereld aan onze mindfulness oefenen. Onvermijdelijk trekken we, in het proces van ons herstel, op den duur ook de wijde wereld weer in. Dan is het fijn dat we erop kunnen vertrouwen dat er een Zuivere Intentie in ons Hart aanwezig is.
De Zuiverheid achter onze intentie geven we vorm aan de hand van Vier Hartspraktijken. Deze worden ook wel de Vier Levensvrienden genoemd, of ‘Brahmavihara’. Het betreft de beoefening van (Zelf)Compassie (ofwel: Karuna), Liefdevolle Vriendelijkheid (ofwel: Metta), Gelijkmoedigheid (ofwel: Upekkha). En er is een vierde praktijk die behoort tot de Zuivere Intentie. Het is de beoefening van Medevreugde (ofwel: Mudita).
We weten ons geen raad met de medevreugde
In de Boeddhistische benadering van Herstel van onze verslaving besteden we echter opvallend weinig aandacht aan deze vierde praktijk van Mudita. Het is alsof we met de beoefening van de Medevreugde maar weinig raad weten. Niet voor niets heeft het bijna vier jaar geduurd voordat we bij Recovery Dharma een eerste eigen oefening in de meditatie over Medevreugde ontwikkelden. Is dat omdat we het idee van Medevreugde moeilijk kunnen rijmen met andere Boeddhistische concepten, zoals Gelijkmoedigheid, Wijsheid en Zuivere Concentratie? Is het omdat we de medevreugde door onze verslavingservaring zijn gaan verwarren met ‘feest vieren’, met bandloosheid, de grenzeloosheid van ‘losgaan’ en ‘lang leve de lol’?
We lijken hoe dan ook de Medevreugde in onze beoefening liever te vergeten. We stoppen het in een hoekje waar we bij voorkeur weinig naar kijken. We lezen er gemakkelijk omheen, terwijl we ons boek over Herstel van verslaving en het Boeddhisme bestuderen. Maar op die manier ontbreekt er altijd iets in de ontwikkeling van onze Zuivere Intentie. We begrijpen bovendien niet goed wat er in de boeddhistische psychologie met het idee van de Medevreugde wordt bedoeld.
Geen Sila zonder Brahmavihara; geen Moraliteit zonder de Vier Hartspraktijken
Wanneer we de context bestuderen waarin we de Vier Hartspraktijken van de Zuivere Intentie proberen te ontwikkelen, zien we dat de Zuivere Intentie alles heeft te maken de volgende ‘groep’ in het Achtvoudige Pad: die van het Ethische Handelen. We ontwikkelen simpelweg geen Moreel Leven (geen Sila) – geen vorm van Zuiver Spreken, Handelen en Verbinding – wanneer de Zuiverheid van onze Intentie niet gevormd wordt vanuit een Hart dat gevuld is met Compassie, Liefdevolle Vriendelijkheid, Gelijkmoedigheid en Medevreugde.
De hartspraktijken: samen één, maar niet hetzelfde
Allereerst is het daarbij goed om te begrijpen dat deze praktijken aan elkaar verbonden zijn en daarbij samen één zijn: ze zíjn wat de Zuivere Intentie inhoudt. Maar tegelijk zijn ze niet hetzelfde. Je kunt het goed vergelijken met een lichaam. Het lichaam is één. Maar om te beweren dat het hart en de buik als onderdeel van dat lichaam daarom ‘hetzelfde’ zouden zijn, is wezenlijk onjuist en geeft blijk van verwarring. Het hart ís niet de buik; ze doen andere dingen en het zijn verschillende organen – in functie, in structuur en in vorm.
Dat neemt echter niet weg dat het lichaam als eenheid niet goed functioneert als één van beide wegvalt of onderontwikkeld is. Bovendien, hart en buik zijn tegelijk wezenlijk aan elkaar verbonden. Ze kunnen niet zonder elkaar. Als je het hart en de buik in het lichaam fysiek van elkaar scheidt, heb je een probleem. Zo werkt het ook met de Zuivere intentie. Metta, Gelijkmoedigheid, Compassie en Medevreugde vormen samen de Zuiverheid van de intentie van ons hart. Ze zijn aan elkaar verbonden en hebben elkaar nodig; ze vormen samen één symbolisch lichaam. Maar ze zijn niet hetzelfde. Metta ís geen medevreugde. Compassie ís geen gelijkmoedigheid. En toch: als je er één oefent, oefen je ze eigenlijk allemaal.
De hartspraktijken: in evenwicht en méér dan enkel zichzelf
Daarom is het goed om je te realiseren dat de Hartspraktijken vooral ook innerlijke evenwichtsoefeningen zijn. De Zuivere Intentie is, zoals gezegd, geen ‘ééń ding’. Of beter gezegd, de Zuivere Intentie vormt één lichaam, maar als denkt dat een lichaam uit één ding bestaat, dan ben je in de war. Als je arm los van je romp bungelt, is dat problematisch. Als je compassie geïsoleerd van het leven zelf beoefent is je compassie loos. Geen enkel onderdeel in ons lichaam staat op zichzelf – en hetzelfde geldt voor onze intentie.
Zo staan de Vier Hartspraktijken dan ook in hun individuele vormen steeds als tegenwicht tegenover iets dat reeds aanwezig is in de aard, in het wezen, van onze geest. Tegelijk houden ze elkaar daarbij in evenwicht. Compassie zonder de oefening van Gelijkmoedigheid wordt bijvoorbeeld grenzeloos – en grenzeloosheid is niet waar compassie over gaat. Gelijkmoedigheid zonder Liefdevolle Vriendelijkheid wordt kil, afstandelijk en koud – en dat is niet waar de oefening van Gelijkmoedigheid over gaat.
Bovendien staan de hartspraktijken voor méér dan alleen voor zichzelf. De Liefdevolle Vriendelijkheid van Metta gaat over veel méér dan alleen over het ontwikkelen van Liefde voor de wereld en voor onszelf. Metta is heel lief en vriendelijk en prettig, want we voelen ons er vaak fijn en goed bij dat we al die liefde kunnen oefenen. Maar het échte belang van de oefening van Metta is de wezenlijke erkenning dat we als mens de wereld óók wantrouwen. Of dit wantrouwen nu voortkomt vanuit reëel trauma, vanuit werkelijke ervaring van kwetsing en geleden schade, of (volgens sommigen), misschien een kwestie is van misplaatste, overtrokken paranoia. De (zaden van) wantrouwen zijn in ons hart aanwezig.
Daarom is Metta eerst en vooral ook een oefening die als tegenwicht dient voor de Angst in ons Hart die maar al te vaak opkomt, precies wanneer we geconfronteerd worden met het leven zelf. De oefening van Metta staat tegenover de angst waardoor we – vooral in onze verslaving – geneigd zijn om onszelf terug te trekken uit het contact of juist defensief – en agressief – te worden jegens onze medemens en de wereld zelf. Precies dan, in confrontatie met de Angst, is de oefening van Metta écht relevant, concreet – en een ware oefening. Compassie is daarnaast veel méér dan alleen een oefening in het bieden van innerlijke warmte en troost. Het is vooral ook een oefening die uitstekend tegenwicht biedt aan aanwezige gevoelens van isolatie, afzondering en zelfafwijzing waar we – zeker in onze verslaving – zo vaak onder lijden. Kortom: de hartspraktijken staan voor méér dan de inhoud van de praktijken zelf.
De hartspraktijken staan als tegenwicht tegen de aard van ons mens-zijn.
Mudita als tegenwicht voor afgunst, jaloezie en onzekerheid
Hoe zit het dan met de Medevreugde? Waar biedt Mudita het tegenwicht voor? De medevreugde biedt, behalve het simpele blij zijn met het geluk en succes van de Ander, vooral een tegenwicht tegen de maar al te menselijke gevoelens van afgunst, jaloezie en onzekerheid die ons – opnieuw, zeker in onze verslaving – nu eenmaal niet vreemd zijn.
Het vergelijken van ons Zelf met de Ander zit nu eenmaal in onze aard. Net zoals het Verlangen – het hechten aan ervaringen en materie – is het Vergelijken een psychologisch proces dat diep geworteld zit in onze identiteitsvorming en zelfbeleving. Vergelijken maakt onderdeel uit van de kern van hoe onze geest functioneert. Vanaf het begin van onze ontwikkeling kijken we om ons heen en vergelijken onszelf met de Ander. We doen dit om een gezond ‘handelend ‘ik’ in de wereld’ te kunnen worden. Daar is niks mis mee. Het is een gezond onderdeel van onze psychologie.
De Boeddha erkende dit proces in onze geest. Maar hij wist ook dat het vergelijken met anderen – precies door de conditionering en de obsessieve aard van onze Geest – op vervelende wijze uit de hand kon lopen. Er zit immers iets obsessiefs in onze geest. Iets wat gemakkelijk om zich heen grijpt en alles vastklampt dat het tegenkomt. In het kader van ons Zelfgevoel loopt dit gemakkelijk uit de hand doordat we met afgunst, jaloezie en innerlijke onzekerheid naar anderen gaan kijken. In het Boeddhisme is daar zelfs een term voor. Het wordt in het Pali, de originele taal van de Boeddha, ook wel ‘Mana’ genoemd.
De ‘verwaandheid’ achter Mana
Mana wordt in praktische zin wel vertaald als ‘trots’, ‘arrogantie’ of ‘verwaandheid’. Maar het is goed om je te realiseren dat – net zoals ‘dukkha’ niet ‘simpelweg ‘lijden’ betekent, maar veel breder en meer genuanceerd is – ook ‘mana’ niet simpelweg ‘trots’ of ‘afgunst’ betekent. Eerder gaat Mana om een idee van een ‘opgeblazen (of juist een ‘ondergeblazen’) zelf’. Als we het hebben over ‘verwaandheid’ in relatie tot Mana, dan ligt de nadruk vooral op het idee van de ‘waan’ in het woord: we beelden ons in dat we méér, hetzelfde of minder zijn dan de Ander. Terwijl we eigenlijk geen enkel idee hebben wie of wat die Ander eigenlijk is: de hele vergelijking is gebaseerd op gebakken lucht – de vergelijking zelf is een waan. Het is een illusie.
Nu ging het de Boeddha er niet om dat we onszelf zouden veroordelen vanwege deze waan. Eén van de krachtigste elementen van de boeddhistische boefening is immers de werkelijkheid te zien en te erkennen, precies zoals deze is – zonder oordeel of veroordeling. De Boeddha wilde niet dat we ons verlangen uitbanden – want als mensen verlangen we nu eenmaal. Verlangen is onderdeel van ons mens-zijn – en de Boeddha wilde de mens niet uitbannen. Het ging hem erom dat we leerden te zien dát we verlangen – en dat we leren een onderscheid te maken tussen wat gezond en wat ongezond verlangen is. Balans leren vinden. Dat is de echte kunst van het beoefenen van Boeddhisme in ons herstel.
Onszelf vergelijken met anderen is een gezond psychologisch proces
Het evenwicht in deze waan van onze vergelijking met anderen ontstaat wanneer we beseffen dat we vanaf het begin van onze psychologische ontwikkeling de Ander nodig hebben gehad om te weten wat onze behoeften zijn. We leren van de Ander hoe we vorm en woorden kunnen geven aan onze eigen binnenwereld, wat we voelen, wat onze behoeften zijn, wat we nodig hebben. Als baby hebben we daar vanaf het eerste moment onze verzorgers voor nodig.
We weten als zuigeling absoluut niet wat we nodig hebben. Vanaf het eerste begin zijn we letterlijk onze ervaring – en hebben geen idee wat we daar mee aan moeten. We krijsen en schreeuwen op de verschillende frequenties van onze behoeften en – als alles goed gaat en gezond verloopt – verschijnt daar dan onze mama/papa/primaire verzorger. Die interpreteert voor ons wat er aan de hand is met ons en voldoet aan onze behoeften. Eten, verschonen, verzorgen, troosten. Op den duur kijken we naar onze omgeving en leren zo wát onze behoeften zijn. Wat we mogen en wat niet. Wat we kunnen en waar we falen. De Ander doet het voor. We vergelijken onszelf met die Ander en leren hoe te handelen in de wereld doordat we naar de Ander kijken. Dat is een natuurlijk – en gezond! – proces.
Het probleem ontstaat echter dat we op den duur (vroeger of later in onze ontwikkeling) vaak met het proces aan de haal gaan. We denken dat de mening van de Ander iets ‘echts’ is – terwijl die in veel gevallen net zoals wij geen idee heeft wat diegene doet. En we proeven aan het idee van onszelf en krijgen oordelen. We zien: Dat doet de Ander niet goed (en Ikke wel!😊). Of: Dat doet de ander goed (en Ikke niet! 😥). En dan krijgen we daar weer oordelen over. Want: Ik doe het niet goed – en dús ik ben waardeloos. Of ik doe iets goed – en dús ben ik het waard! Of ik doe het beter dan de ander, dús ik ben beter! Omdat deze processen een fijn gevoel geven – de prettige illusie van zekerheid en standvastigheid in onze geest – beginnen we vervolgens naar méér te verlangen. We beginnen ons Zelf verder op te pompen (of juist onderuit te halen). Alles om maar die illusie van controle en grip te handhaven en te laten groeien. We raken verliefd – en verslaafd – aan het gevoel dat we aan dat ‘Zelf’ ontlenen. Dat is de ongezonde kant van het proces. Dat is mana.
Het opblazen van ons Zelf als de illusie van houvast
Het opblazen van dat Zelf op grond van verhalen die we zelf creëren in onze geest ervaren we, zoals blijkt, vaak als prettig (of als onprettig of als verwarrend), omdat we er een vorm van houvast aan ontlenen. Onze geest probeert aan van alles houvast te ontlenen om de ervaring maar permanent te maken en aan de vergankelijkheid van alles te ontsnappen. Onze verslaving aan ons Zelf zit dan ook niet zozeer in het proces van vergelijken – dat een natuurlijk psychologisch proces is. Het zit in de illusie van zekerheid, standvastigheid en onvergankeijkheid die we er aan denken te ontlenen en waar we aan verslaafd / gehecht raken.
Opnieuw zit daar de evenwichtsoefening. Want de opgave is niet om het Zelf daarom maar ‘op te heffen’ – want zonder dat Zelf kunnen we simpelweg niet meer gezond functioneren in het leven. We hebben op psychologisch niveau een Zelf – een goed ontwikkeld Ik – nodig om in de wereld gezond te kunnen handelen. Je kunt aan de kassa wel claimen dat je mediteert en dat je spirituele Zelf niet bestaat. Maar je zult nog steeds moeten betalen. Zonder dat Zelf prikt iedereen door ons heen – met alle bijbehorende schade die dat weer oplevert. Dus opheffen is niet de oplossing. Wat dan wel?
Nu was de Boeddha vooral een praktisch mens. Hij bood een hele praktische oplossing voor de vraag hoe we dan wél dat mechanisme van de vergelijking met die Ander – dat zo diep in onze identiteit en zelfgevoel is vastgeschroefd – op gezonde wijze kunnen leren loslaten.
Zelfvergelijking loslaten door het Geluk van de Ander te vieren
Het recept is de beoefening van Mudita, ofwel: de praktijk van de Medevreugde. Allereerst moeten we daarvoor erkennen dát we vergelijken.
Niemand vindt het leuk om te erkennen dat er (zaden van) jaloezie, afgunst of vertwijfeling in onszelf bestaan. Maar we kunnen niet loslaten, zolang we niet beseffen dat we iets vasthouden. Bovendien, zelfs als jij nu net degene bent die zich nog nooit met een ander heeft vergeleken en geen enkel greintje aan zelftwijfel kent, juist dan zal de Boeddha zeggen, wordt het misschien tijd om eens open en ontvankelijk te kijken naar die Ander. Om de Ander te bedanken voor het feit dat diegene jou zoveel heeft gegeven dat jij nooit aan jezelf hebt hoeven te twijfelen. En bewust het geluk en het succes van de Ander daarom te gaan vieren.
We kunnen oefenen in het loslaten van dat idee van Zelf en ‘Van Mij’, ‘Mijn’ en van onzekerheid en vertwijfeling over ons Zelf. Dit is de oefening van Mudita. De oefening van Medevreugde is actief en concreet. Je oefent in loslaten van het Zelf door de Vreugde te vieren van het Geluk en het Succes van de Ander.
Ook de medevreudge staat niet op zichzelf
Let op: zoals gezegd, in de Zuivere Intentie staan de Vier Levensvrienden altijd hand in hand. De oefening van Medevreugde staat niet op zichzelf. De Medevreugde kent uitgelatenheid. Maar dat wordt in evenwicht gehouden door de Gelijkmoedigheid. De Medevreugde draagt Angst in zich. Want het zachtjes loslaten van de vergelijking met de Ander betekent ook dat het idee van het eigen Zelf op het spel komt te staan. Maar tegenover die Angst mag altijd de moedige oefening van Liefdevolle Vriendelijkheid, de praktijk van Metta, gezet worden.
En als dat niet lukt? Als de oefening van de medevreugde te veel vraagt? Wanneer er bijvoorbeeld gevraagd wordt om medevreugde te voelen bij iemand die je gekwetst heeft? Of het geluk te vieren van iemand die je misschien psychologische, traumatische schade heeft berokkend? Dan is er de oefening van Zelfcompassie. Dan is er het omarmen van het innerlijke Kind en het bieden van warmte en de troost aan onszelf. We zijn mensen, we zijn super-Boeddha niet. We bewandelen het Achtvoudige Pad, maar Verlichting wordt niet in een dag bereikt. We herstellen niet binnen een maand van een jarenlange verslaving aan onszelf.
Mudita: je mag leren loslaten
Toch mag je wel wel leren loslaten. Dat is de kernboodschap achter de beoefening van Mudita. Je mag de eigen verslaving aan het Opgeblazen Zelfgevoel loslaten. Maar ook het verlangen om je Zelf te verbergen en onder te laten sneeuwen, uit angst om gezien te worden en (dus) gekwets te worden. Ook dat mag je loslaten. Er is niets om bang voor te zijn. Alles valt hoe dan ook uit elkaar. Alle succes en alle geluk gaat op in de golven van ervaring. Dat mag gevierd worden.
Mudita is een oefening van belang in onze herstel. Het is een zaak van het Hart. En zoals alle zaken van het Hart is het ingewikkeld – maar de moeite waard. De praktijk van de Medevreugde, van Mudita, is een serieuze zaak. Maar het is wel altijd een zaak van de glimlach!
Zelf een keer mediteren op Mudita? Je kan bijvoorbeeld oefenen met Medevreugde op ons YouTube-kanaal!